Instellingen voor het geselecteerde effect worden aangepast in het livebeeldscherm.

U Foto-illustratie

  1. Selecteer livebeeld.

    Draai aan de livebeeldschakelaar. Het beeld door het objectief zal in de monitor worden weergegeven.

    Livebeeldschakelaar

  2. Pas de dikte van de omtreklijnen aan.

    Druk op J om opties weer te geven. Druk op 4 of 2 om omtreklijnen dikker of dunner te maken.

  3. Druk op J.

    Druk op J om af te sluiten zodra de instellingen zijn voltooid. Draai aan de livebeeldschakelaar om livebeeld af te sluiten.

' Speelgoedcamera-effect

  1. Selecteer livebeeld.

    Draai aan de livebeeldschakelaar. Het beeld door het objectief zal in de monitor worden weergegeven.

    Livebeeldschakelaar

  2. Pas opties aan.

    Druk op J om opties weer te geven. Druk op 1 of 3 om Levendigheid of Vignettering te markeren en druk op 4 of 2 om te wijzigen. Pas levendigheid aan om kleuren meer of minder verzadigd te maken, vignettering om de hoeveelheid vignettering te regelen.

  3. Druk op J.

    Druk op J om af te sluiten zodra de instellingen zijn voltooid. Draai aan de livebeeldschakelaar om livebeeld af te sluiten.

( Miniatuureffect

  1. Selecteer livebeeld.

    Draai aan de livebeeldschakelaar. Het beeld door het objectief zal in de monitor worden weergegeven.

    Livebeeldschakelaar

  2. Positioneer het scherpstelpunt.

    Gebruik de multi-selector om het scherpstelpunt in het scherp te stellen gebied te plaatsen en druk vervolgens de ontspanknop half in om scherp te stellen. Druk op X om de opties voor miniatuureffect tijdelijk van de weergave te wissen en het beeld in de monitor te vergroten om nauwkeurig te kunnen scherpstellen. Druk op W (Q) om weergave van het miniatuureffect te herstellen.

  3. Geef opties weer.

    Druk op J om opties voor miniatuureffecten weer te geven.

  4. Pas opties aan.

    Druk op 4 of 2 om de richting te kiezen van het gebied dat scherp in beeld zal zijn en druk op 1 of 3 om de breedte van het gebied aan te passen.

  5. Druk op J.

    Druk op J om af te sluiten zodra de instellingen zijn voltooid. Draai aan de livebeeldschakelaar om livebeeld af te sluiten.

3 Selectieve kleur

  1. Selecteer livebeeld.

    Draai aan de livebeeldschakelaar. Het beeld door het objectief zal in de monitor worden weergegeven.

    Livebeeldschakelaar

  2. Geef opties weer.

    Druk op J om de opties voor selectieve kleur weer te geven.

  3. Selecteer een kleur.

    Kadreer een voorwerp in het witte vierkant in het midden van het scherm en druk op 1 om de kleur van het voorwerp te kiezen als de kleur die behouden blijft in het uiteindelijke beeld (de camera kan problemen ondervinden bij het detecteren van onverzadigde kleuren; kies een verzadigde kleur). Druk op X om in te zoomen op het midden van de weergave voor meer nauwkeurige kleurselectie. Druk op W (Q) om uit te zoomen.

    Geselecteerde kleur

  4. Kies het kleurbereik.

    Druk op 1 of 3 om het bereik van gelijkwaardige tinten te verhogen of te verlagen die in het uiteindelijke beeld worden vastgelegd. Kies uit waarden tussen 1 en 7; merk op dat hogere waarden tinten van andere kleuren kunnen bevatten.

    Kleurbereik

  5. Selecteer extra kleuren.

    Draai, om extra kleuren te selecteren, aan de hoofdinstelschijf om een van de andere drie kleurvakken bovenaan het scherm te markeren en herhaal Stap 3 en 4 om een andere kleur te selecteren. Herhaal, indien gewenst, voor een derde kleur. Om de gemarkeerde kleur te deselecteren, druk op O (Om alle kleuren te verwijderen, houd O ingedrukt. Een bevestigingsvenster wordt weergegeven; selecteer Ja).

  6. Druk op J.

    Druk op J om af te sluiten zodra de instellingen zijn voltooid. Tijdens het fotograferen worden alleen voorwerpen van de geselecteerde tinten in kleur vastgelegd; alle overige kleuren worden in zwart-wit vastgelegd. Draai aan de livebeeldschakelaar om livebeeld af te sluiten.