Verfijn de scherpstelling voor maximaal 20 objectieftypen. Gebruik alleen indien vereist; AF-fijnafstelling wordt in de meeste situaties afgeraden en kan hinderen bij normale scherpstelling. Automatische fijnafstelling is beschikbaar in livebeeld (0 Automatische AF-fijnafstelling). Wij raden u aan fijnafstelling uit te voeren bij een scherpstelafstand die u vaak gebruikt; als u fijnafstelling van de scherpstelling uitvoert bij bijvoorbeeld een korte afstand dan vindt u dit mogelijk minder effectief bij langere afstanden.

Livebeeldfotografie

Afstelling wordt niet toegepast op autofocus tijdens livebeeldfotografie.

Opgeslagen waarde

Er kan voor elk type objectief slechts één waarde worden opgeslagen. Als een teleconverter wordt gebruikt, kunnen voor elke objectief- en teleconvertercombinatie afzonderlijke waarden worden opgeslagen.

Automatische AF-fijnafstelling

Automatische AF-fijnafstelling wordt volgens onderstaande beschrijving uitgevoerd.

  1. Maak de camera gereed.

    Monteer de camera op een statief en richt de camera op een gelijkmatig, contrastrijk onderwerp parallel aan het filmvlak van de camera. Houd er rekening mee dat automatisch AF-fijnafstelling het best werkt bij maximaal diafragma en functioneert mogelijkerwijs niet in een donkere omgeving.

  2. Start livebeeld.

    Draai de livebeeld-selector naar C en druk op de a-knop.

  3. Pas scherpstelinstellingen aan.

    Draai de selectieknop voor de scherpstelstand naar AF en gebruik de AF-standknop en instelschijven om het volgende te selecteren:

    • Autofocusstand: AF-S
    • AF-veldstand: $ (breed) of % (normaal)

  4. Selecteer het middelste scherpstelpunt.

    Druk op J om het middelste scherpstelpunt te selecteren.

  5. Stel scherp.

    Druk de ontspanknop half in om scherp te stellen, zoom vervolgens in op het beeld door het objectief om te controleren of het onderwerp scherp in beeld is. Scherpstelling kan indien nodig handmatig worden aangepast.

  6. Voer automatische AF-fijnafstelling uit.

    Druk gelijktijdig op de AF-stand- en filmopnameknoppen en houd ze ingedrukt totdat het venster getoond in Stap 7 wordt weergegeven (dit duurt iets meer dan twee seconden).

    AF-standknop

    Filmopnameknop

  7. Sla de nieuwe waarde op.

    Markeer Ja en druk op J om de AF-fijnafstellingswaarde toe te voegen voor het huidige objectief aan de opgeslagen waardenlijst (alleen CPU-objectieven). Merk op dat slechts één waarde kan worden opgeslagen voor elk type objectief.

  8. Schakel AF/fijnafstelling in.

    Selecteer, in het setup-menu van de camera, AF-fijnafstelling > AF-fijnafstelling (Aan/Uit), markeer vervolgens Aan en druk op J.